In de laatste periode van de Hoekse en Kabeljauwse twisten wordt de ruïne genoemd. Tijdens de Jonker Fransen Oorlog – 13 februari 1489 – verschansten 700 Hoeken zich in om de kasteelruïne en de kerk. De bouwval werd pas weer in 1832 genoemd, als er grafkelders in worden aangebracht. Vanaf plm. 1830 werd het namelijk verboden om in het vervolg in de kerken te begraven. Vooraanstaande families verzochten om de ruïne geschikt te maken voor het begraven van overledenen.
De ruïne bestaat uit de toren (donjon) en in de westmuur zijn de sporen zichtbaar van twee naast elkaar gelegen tongewelven die gerust hebben op een tussenmuur. De toren heeft een uitwendige omtrek van 10×10 m. en de muren zijn 1,35 m dik. Een deel van een spiltrap is nog te zien.